Sinds er bekend is geworden dat er sinds 2015 1.675 kinderen van ouders die gedupeerd zijn in de toeslagenaffaire uit huis zijn geplaatst, is er veel ophef ontstaan. Mark Rutte zou kinderen uit huis hebben geplaatst en er wordt niet begrepen dat kinderen niet zonder meer weer terug naar huis kunnen. Het is belangrijk dat duidelijk wordt hoe een gerechtelijke uithuisplaatsing en een verlenging daarvan eigenlijk gaat. Op wiens verzoek worden kinderen uithuisgeplaatst en hoe vaak en door wie wordt getoetst of kinderen weer naar huis kunnen?

Machtiging tot uithuisplaatsing

Voordat kinderen uit huis worden geplaatst, wordt een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de kinderrechter gedaan. De kinderrechter toetst of een uithuisplaatsing noodzakelijk op één van de gronden genoemd in artikel 1:265b BW:

  • In het belang van de verzorging en opvoeding van een minderjarige, of
  • In verband met onderzoek naar hoe het geestelijk en/of lichamelijk met een kind gaat.

Degene die uiteindelijk gemachtigd kan worden tot het uithuisplaatsen van de kinderen is een gezinsvoogd. Specifieker de gecertificeerde instelling waar een gezinsvoogd werkt, maar hierna zullen we het, voor de leesbaarheid, over de gezinsvoogd zelf hebben.

Ondertoezichtstelling
Een gezin krijgt een gezinsvoogd wanneer kinderen onder toezicht zijn gesteld. Zo’n ondertoezichtstelling wordt ook door de kinderrechter getoetst en uitgesproken. Een verzoek tot een ondertoezichtstelling wordt ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. Het openbaar ministerie kan het verzoek ook indienen, maar hier wordt in de praktijk nagenoeg geen gebruik van gemaakt. Voor het vervolg van dit artikel spreken we daarom over de Raad voor de Kinderbescherming.

Voordat de Raad voor de Kinderbescherming besluit om een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen, doet de Raad voor de Kinderbescherming daar onderzoek naar. In het uiteindelijke raadsrapport geeft de Raad voor de Kinderbescherming vervolgens aan waarom hij vindt dat er voldaan is aan de vereisten voor een ondertoezichtstelling. De kinderrechter toetst vervolgens of dit ook daadwerkelijk zo is. In artikel 1:255 BW staat, dat een ondertoezichtstelling door de kinderrechter wordt uitgesproken, indien:

  • het kind zodanig opgroeit dat hij/zij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
  • de noodzakelijke zorg die nodig is voor het wegnemen van die bedreiging niet of niet genoegd door ouders wordt geaccepteerd, en
  • de verwachting is dat ouders de verantwoordelijkheid van de verzorging en opvoeding in de toekomst weer op zich kunnen nemen (binnen een aanvaardbaar te achten termijn).

Meent de Raad voor de Kinderbescherming na zijn onderzoek dat er geen ondertoezichtstelling nodig is en doet hij daartoe geen verzoek bij de kinderrechter, dan kunnen ouders die wel zo’n ondertoezichtstelling willen, zelf een verzoek indienen.

De ondertoezichtstelling wordt voor maximaal één jaar uitgesproken en in de beschikking van de kinderrechter staat duidelijk welke concrete bedreigingen in de ontwikkelingen er zijn, zodat voor zowel de ouders als de gezinsvoogd duidelijk is waar tijdens de ondertoezichtstelling aan gewerkt moet worden.

Bij een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling wordt getoetst of de doelen voor het wegnemen van de concrete bedreigingen zijn gehaald en of de ondertoezichtstelling nog steeds nodig is.

Verzoek machtiging tot uithuisplaatsing

Dit uitstapje naar de ondertoezichtstelling is nodig, omdat de gezinsvoogd degene is die in principe het verzoek voor de uithuisplaatsing van de kinderen in kan dienen bij de kinderrechter.

Is er nog geen gezinsvoogd, dan kan ook de Raad voor de Kinderbescherming het verzoek indienen. De Raad voor de Kinderbescherming zal dan gelijktijdig de ondertoezichtstelling van de kinderen verzoeken, zodat er een gezinsvoogd betrokken is die gemachtigd kan worden om de kinderen uit huis te plaatsen. Tenzij er een acute dreiging voor de kinderen is en er dus snel moet worden gehandeld, moet de Raad voor de Kinderbescherming een besluit van het college van burgemeester en wethouders aan de kinderrechter overhandigen, waaruit blijkt welke hulp het kind volgens hen nodig heeft (artikel 1:265b lid 2 jo. 2.3 lid 1 Jeugdwet). Indien de kinderrechter meent dat in het belang van het kind het besluit van B&W niet kan worden afgewacht, neemt zij een beslissing zonder dat besluit.

Voordat er een verzoek tot uithuisplaatsing wordt gedaan, wordt daar door de gezinsvoogd of de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek naar gedaan. Daarna toetst de kinderrechter of er aan de voorwaarden is voldaan die de wet geeft. Pas dan worden kinderen werkelijk uit huis geplaatst. Een laatste redmiddel dus, als blijkt dat er noodzaak toe is.

Duur van uithuisplaatsing

De machtiging voor de uithuisplaatsing wordt voor maximaal één jaar verleend.

Toetsing verlenging van uithuisplaatsing

Wanneer er na het verloop van één jaar nog steeds noodzaak is tot de uithuisplaatsing, dan kan de machtiging daarvoor op verzoek van de gezinsvoogd door de kinderrechter worden verlengd, steeds weer voor maximaal één jaar.

Besluit de gezinsvoogd dat een verlenging niet noodzakelijk is, en dient zij dus geen verzoek in, dan kan de Raad voor de Kinderbescherming het verzoek tot verlenging ook indienen.

Belangrijk is dat bij een verlenging opnieuw door de kinderrechter getoetst wordt of deze noodzakelijk is. De machtiging wordt dus niet zonder meer verlengd.

Doelen tijdens uithuisplaatsing

Voor ouders is er door Jeugdhulp een richtlijn geschreven die hen enig houvast kan bieden tijdens de uithuisplaatsing. De uithuisplaatsing is namelijk geen doel op zich. Tijdens de uithuisplaatsing wordt er hulp ingeschakeld die eraan zal werken dat de noodzaak tot het uithuisplaatsen zal verdwijnen, bijvoorbeeld door te werken aan de relatie tussen ouders en kind en andere problemen die van kind tot kind en ouders tot ouders verschillen. De hulpverlening richt zich op zowel ouders en kinderen. De gezinsvoogd is daarbij degene die de regie voert over de hulpverlening en aan de doelen werkt.

Rechten tijdens uithuisplaatsing

Tijdens de uithuisplaatsing heb je als ouder in principe recht op omgang met je kind. De gezinsvoogd zal na de uithuisplaatsing zo spoedig mogelijk een omgangsregeling moeten vaststellen of aan moeten geven waarom zij van mening is dat er geen contact kan zijn (artikel 1:265f BW). Mocht de gezinsvoogd hebben bepaald dat er geen contact kan zijn – dat doet zij door middel van een schriftelijke aanwijzing – dan kan je dat besluit als ouder door de kinderrechter laten toetsen binnen twee weken nadat dat besluit is genomen (artikel 1:264a BW). Als ouder kan je de gezinsvoogd ook vragen de schriftelijke aanwijzing in te trekken, als later de omstandigheden zijn gewijzigd (artikel 1:265 BW).

Mogelijkheden thuisplaatsing

Tijdens de uithuisplaatsing wordt bekeken of en wanneer de kinderen weer naar huis kunnen. De beslissing waar een kind definitief gaat opgroeien, moet binnen een aanvaardbare termijn worden genomen. Deze termijn is voor ieder kind en in ieder geval anders. Jeugdhulp is sinds het najaar van 2021 bezig met het herzien van hun eigen/interne richtlijn, zodat er ook meer duidelijkheid komt over de aanvaardbare termijnen. Voor nu staat voorop dat hulpverleners samen met alle betrokken kijken naar welke termijn aanvaardbaar is voor het betreffende kind.

Een uithuisplaatsing kan tussentijds door de gezinsvoogd worden beëindigd. Ook kan een ouder of een kind ouder dan 12 jaar bij gewijzigde omstandigheden de gezinsvoogd verzoeken om de uithuisplaatsing te beëindigen of deze in te korten. De gezinsvoogd geeft dan na twee weken zijn beslissing. Indien nodig kan de ouder of het kind ouder dan 12 jaar daarna binnen twee weken de kinderrechter verzoeken om de uithuisplaatsing toch te beëindigen of in te korten.

Het is mogelijk dat problemen binnen gezinnen door de toeslagenaffaire zijn vergroot door financiële problemen die daardoor zijn ontstaan. Een financieel probleem is echter niet bij ieder kind de aanleiding tot de verdere problemen die uiteindelijk tot een uithuisplaatsing hebben geleid. Wanneer er enkel financiële problemen zijn, zal een kind niet direct uit huis worden geplaatst. Om die reden kunnen ook niet alle kinderen van gedupeerde ouders zonder nader onderzoek terug naar huis.

Wil je meer informatie over dit onderwerp, heb je te maken met een procedure over de (verlenging van de) uithuisplaatsing of ben je van mening dat je kinderen weer thuis kunnen worden geplaatst, neem dan contact op met onze familierechtspecialisten. Zij helpen je graag verder en kunnen samen met je kijken naar de mogelijkheden.