COVID-19… daar is al veel over gezegd en geschreven. Daar zullen we dan ook niet nog meer aan gaan bijdragen. Wel willen wij het hebben over de contractafspraken, maar zeker ook niet onbelangrijk: de relatie tussen bedrijven en mensen. Want iedereen probeert het zijne bij te dragen, maar loopt daarmee ook tegen grenzen aan van hetgeen binnen zijn of haar mogelijkheden ligt. En dan is de vraag: moet een contract altijd zo strikt worden uitgelegd als overeengekomen is?
De voorzieningenrechter in Amsterdam heeft recentelijk een uitspraak gedaan waarin de voorzieningenrechter een goed handvat biedt hoe je met elkaar moet omgaan.
De casus in het kort:
Een schoonmaakbedrijf voert voor een hotel de schoonmaakactiviteiten uit. Daaraan ligt er een contract ten grondslag, waarin is bepaald wat de vaste prijs is van de diensten (deze werd maandelijks in rekening gebracht) en hoe die prijs afgerekend moet worden (op basis van de daadwerkelijk geleverde diensten). Op deze plek maken we nadrukkelijk de opmerking dat er meer speelde wat zeker interessant is, maar minder relevant in de context van dit stuk.
Nu werd het hotel geraakt door de COVID-19 uitbraak en de dientengevolge genomen overheidsmaatregelen. Het hotel besloot volledig op slot te gaan tot nader order. Immers, de bezettingsgraad daalde zo hard en snel dat openblijven niet opportuun was. Gevolg was dan ook dat er geen schoonmaakwerkzaamheden uitgevoerd moesten worden.
Het schoonmaakbedrijf stelde dat zij wel de facturen over de periode dat het hotel gesloten was, betaald wilde hebben. Daarbij stelde het schoonmaakbedrijf dat de loonkosten voor de werknemers gewoon doorliepen.
Het hotel weigerde dat, met als argument dat zij alleen die kosten moest betalen voor de daadwerkelijk geleverde dienstverlening.
Partijen kwamen er niet uit en hebben de rechter gevraagd om voor hen de knoop door te hakken.
Contractafspraken volgens de rechter
De rechter kwam tot de conclusie dat de prijsafspraken gemaakt waren in een periode dat nog niemand gehoord had van COVID-19 en men daarop ook niet had kunnen anticiperen. Dat moest er dan ook toe leiden dat er een afweging op basis van redelijkheid en billijkheid moet plaatsvinden. De rechter omschreef dit als volgt:
Op grond van de algemene voorwaarden (artikel 9 sub a en b) en de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding van partijen beheerst (artikel 6:248 BW), is het Hotel gehouden om met SCHOONMAAKBEDRIJF in overleg te treden over tijdelijke aanpassing van de tarieven van SCHOONMAAKBEDRIJF. De nu geldende tarieven zijn gebaseerd op de verwachtingen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. De situatie is door Covid-19 ingrijpend gewijzigd en SCHOONMAAKBEDRIJF heeft er belang bij te weten waar zij aan toe is met het Hotel zolang de invloed van de pandemie zich doet voelen. Haar dienstverlening zal naar verwachting duurder zijn bij een afgenomen vraag, waardoor tijdelijke aanpassing van de tarieven in de rede ligt. Bovendien is redelijk dat SCHOONMAAKBEDRIJF meer duidelijkheid krijgt over de verwachtingen van het Hotel ten aanzien van de inzet van haar personeel gedurende de resterende looptijd van de overeenkomst. De bezettingsgraad is in de algemene voorwaarden ook uitdrukkelijk genoemd als omstandigheid die een prijsaanpassing rechtvaardigen. Die prijsaanpassing zal naar het zich laat aanzien tijdelijk van aard zijn, omdat die gekoppeld is aan de bezettingsgraad. Zodra de bezettingsgraad weer (min of meer) op het oude niveau is, lijkt er voorshands geen grond meer om de aangepaste tarieven te handhaven en kan worden teruggevallen op de nu geldende tarieven.
De voorzieningenrechter oordeelt dus dat partijen opnieuw met elkaar aan tafel moeten gaan om de tijdelijke situatie te bespreken en in gezamenlijkheid naar oplossingen te gaan zoeken. Sterker nog, de voorzieningenrechter veroordeelde beide partijen om dat gesprek te gaan voeren met elkaar.
Goed overleg over contractafspraken
In deze casus was de rechter zeer scherp op hoe partijen met elkaar moeten omgaan. Immers, een crisis als deze noopt eens te meer om met elkaar samen te werken en de rolverdeling niet sec als opdrachtgever/opdrachtnemer in te vullen. Partijen moeten meer als partners optrekken als de situatie hiertoe aanleiding geeft.
Contractuele bepalingen moeten soms wijken voor de situatie waarin partijen zich bevinden. Daar heeft de rechter duidelijk richting aan gegeven door te oordelen dat rechtsverhoudingen die partijen overeen zijn gekomen, aangepast moeten worden op grond van redelijkheid en billijkheid. Daaruit moet geconcludeerd worden dat het gelijk hebben op grond van het contract niet per definitie inhoudt dat je gelijk krijgt op grond van redelijkheid en billijkheid. En als de ene partij dan toch te strak aan de overeenkomst vasthoudt, deze partij toch aan het kortste eind kan trekken. En dan hebben we het nog niet eens over de gevolgen voor de relatie.
Binnen de praktijk van facily LAW hebben wij al meerdere malen samen met of voor klanten gesprekken gevoerd met de contractspartij om tot goede en passende oplossingen te komen. Daarbij vertegenwoordigen wij soms de opdrachtgever, maar ook de opdrachtnemer. Telkens was wel de insteek dat er gesproken moest worden vanuit partnerschap. Het overkomt immers iedereen.
Om zo’n gesprek in goede banen te leiden, doen de specialisten van facily LAW vaak de pet op als “mediator”. Niet omdat er een mediation gevoerd moet worden, maar om partijen te begeleiden naar een oplossing waarbij beide partijen deze oplossing ook kunnen dragen. Dan pas komen wij echt samen door deze crisis.